dinsdag 25 oktober 2011

Welkom

Op dit blog streef ik er naar met enige regelmaat een overzicht te creëren van mijn beslommeringen binnen mijn studierichting (Mediakunst) en de artefacten die ik daarin aantref. Kijk rond, en graaf rustig mee.

De Kerel.

 Dit stukje werd geschreven voor het vak Narratieve Technieken.

 
Op een druilerige zaterdagavond, even voor sluitingstijd, klingelden de belletjes bij de deur plots opgewonden. Dat kwam omdat de deur van mijn zaak nogal bruusk werd opengeduwd door een drijfnat manspersoon. Ik schrok een beetje, maar was zo beleefd om dit niet te laten merken. Ziet u, mijn zaak is niet van het type waar je zomaar binnen slentert, in de hoop het ideale accessoire aan te treffen aan een spotprijsje. Het is ook niet een plaats waar je vijf verschillende kledingstukken naar een pashokje sleept zodat je eindeloos kunt twijfelen of broek zus of kleed zo al dan niet je billen op de juiste manier accentueert. Het is, kortweg, een zaak waar de kleren de man maken, omdat ik de kleren naar de man maak. Een handgemaakt pak accentueert niet alleen je lichaam, maar ook je houding, je wandel, je blik, je hele wezen. Ik mag, met enige bescheiden trots, stellen dat ik mensen help zich te vormen en onderscheiden in een wereld die af en toe koud, onverschillig, en, zo bleek thans, behoorlijk nat kan zijn.
"Nogal een weertje, he?", stelde ik.
De man had tot nu toe niet veel meer gedaan dan druipend in het portiek staan. Hij kwam de winkelruimte binnen, richtte zich nu op (kennelijk had hij de hele tijd gebukt gestaan) en kwam bijna tot aan de lampen aan het plafond. Zelf ben ik niet van ondergeschikte grootte, maar nu moest ik toch echt mijn hoofd tillen om de man te kunnen aanschouwen. Ruim twee meter, bedacht ik me automatisch. (De neiging om mensen met een blik op te meten heb ik nooit onderdrukt. Louter professioneel, dat begrijpt u.) Niet alleen lang, maar ook bijzonder mager. Het was die magerte die hem zo lang deed lijken, bedacht ik me later. Bovenop dat mager sprieterig lijf stond een bos dik, golvend haar dat de schouders, nek en borst van de man bedekte. In drogere omstandigheden zag hij er vast uit als een soort van oude, wijze leeuw. Nu had hij meer weg van een Afghaanse windhond die net het kanaal van Dover had overgezwommen.
"Dakunjewelstelle", bewoog het haar in het midden van zijn gezicht.
Zijn stem klonk vreemd, diep en bijna hol. Hij sprak traag, alsof hij de woorden zorgvuldig aan elkaar reeg met één van de vele haren die rond zijn lippen groeiden. Zijn mond ging zowat volledig schuil achter zijn warrige baard, die hij zorgvuldig met de achterkant van zijn handen weghield bij zijn borst. Verder zei hij niets. Het enige geluid in de zaak was het zacht plenzen van druppels die dof op het tapijt lekten uit zijn doorweekte plunje. Ik schrok voor een tweede keer, en slaagde er een stuk minder in dat onopmerkzaam te doen. Zijn kleren! Ik werd zo in beslag genomen door zijn vreemde verschijning dat zelfs mijn eigen dada even uit mijn bewustzijn werd geweerd. Zijn kledij was op zijn zachtst gezegd verbijsterend. Een tot op de draad versleten bruine jack (schapenwol, maar niet inheems). Daaronder, net zichtbaar onder de kleffe baardboel, een kreukelig en vergeeld hemd dat met nog een paar naden aan mekaar hing. Een groene groezelige broek, die eens geruit bleek te zijn, maar waarvan de opdruk zo vaag was geworden dat je al goed moest turen om een beeld te krijgen van het oorspronkelijke patroon. Alleen zijn schoenen (zwart imitatieleer, met spitse neus) leken nieuw, hoewel ze ook al enige slijtage hadden ondervonden… Hij leek op een oude knoestige kapstok waarop dit vreemde ensemble vluchtig gedrapeerd was. Alles leek ook nét een maatje te klein te zijn voor zijn lichaam. Hij puilde als het ware uit zijn kleren. De man speurde nu de zaak rond en haalde zijn forse neus nogal vochtig op. Zelfs zijn ogen hadden een hondachtige kwaliteit: blauwig grijs, met zware wallen, en lichtjes uitpuilend. Zijn linkerhand streek een stukje snor (of was het baard) weg uit zijn mond, en hij kuchte, terwijl hij leek te bedenken wat hij nog zou willen toevoegen aan zijn repliek. Rond de middel- en ringvinger van diezelfde hand droeg hij een nogal flamboyant sierraad. Het leek op een metalen, klauwachtige ring. Ik probeerde niet al te nieuwsgierig te kijken maar besloot dat een blik van beleefde verbazing hier toch wel op plaats was. Dergelijk artikel zag ik wel eens prijken aan de vingers van een jongmens dat wilt opvallen of zich wenst te verzetten tegen de gevestigde waarden. Maar de man, toch geen tiener meer (ik schatte hem vlot in de vijftig), droeg het ding net zoals hij de rest van zijn outfit droeg. Het was er simpelweg.
"Hrrmm", klonk het bruusk schrapend uit de borstelige kluwen. "Dittis un klere-winkel."
Ziet u, onder normale omstandigheden had ik dergelijke opmerking direct gediend met een vinnig geformuleerd antwoord, dat dit niet een klere-winkel is, maar een zaak die reeds jaren voortgaat op een vrijwel onberispelijke reputatie op gebied van handgemaakte huzarenstukjes die het woord "kledij" voorbijgaat. Maar de laatste klant die ik bediende bleek naderhand een of andere beruchte meesterinbreker te zijn en in deze branche is slechte mond-aan-mond reclame een enkeltje richting bankroet. Laat ik het erop houden dat ik stiekem verheugd was dat er iemand spontaan mijn winkel binnentrad en ik verbande de sluimerende restjes achterdocht terug naar mijn onderbewustzijn.
"Dat heeft u goed gezien, ja.", wist ik uit te brengen. Ik stapte naar voren en nam de man nu nog beter waar. Hij rook naar walnoten en naar één of andere geurige tabak. Uit de borstzak van zijn schapenwollen jack stak de bolling van een prachtige houten pijp. Op de revers was een gele button bevestigd met de afbeelding van twee stipjes en een halve cirkel: een abstractie van een lachend gezicht. Vanaf zijn natte kruin kringelde verdampend water richting de luchter aan het plafond.
"Zoekt u iets specifieks?", vroeg ik op mijn behulpzaamst. De man dacht blijkbaar na, want hij plukte weer aan het haar rond zijn mond met de ijzeren constructie. Hij zette een kleine tekenmap naast zich neer die hij kennelijk de hele tijd achter zijn baard had gehouden.
"Hhrrrmmmjah", murmelde hij, en hij liet enkele vlassige haartjes achteloos op de grond vallen, die blijkbaar tijdens het nadenken waren uitgetrokken. "Iets drooog, denkuk."
Nadat ik deze ietwat cryptische woorden had laten bezinken, toonde ik de verschillende materialen waaruit hij kon kiezen. Na een hoop "hrrrms" en een lang twijfelen tussen diepnacht blauw, ochtendzonnig geel en schemerduisterend paars, streek hij uiteindelijk met zijn klauwvinger over marsevlakrood. Zwierig pakte ik mijn trouwe lintmeter van mijn schouders en ging aan de slag. Ik hielp hem uit zijn gedrocht van schapenvel en hij spreidde zijn armen. Hij had plots veel weg van een vale gier die net geland is.

"U bent niet van in de buurt, neem ik aan?" (Armlengte: één meter negenennegentig centimeter. Goeie genade.)
Keelgeschraap.
"Hrrrrrmmmmneuh. Nifanhierr, inellukgeval. Maaaarek bennerrrwel meejbukend, jah."
"Aha! Een toerist dus!" (Borstomtrek : exact 85 centimeter.)
Snuif.
"Zoo zoujet kunnestelle, jah."
"Nou, u heeft een povere dag uitgezocht om vandaag een uitstap te verrichten, heer! De weergoden zijn u niet goed gezind!" (Been links twee centimeter langer dan het rechter? Nameten.)
"Ooooooh, dadzijnzezelden. Maaartwerrekt welinspirerund."
" U, eh, bent 'n kunstenaar? En, terzijde, behaagt het u links dan wel rechts te dragen?" (Altijd een gênante vraag, maar essentieel voor het draagcomfort bij een herenkostuum)
"Meeestalinks, denkuk.
"Zeer goed, heer".
Somsokregs, ovsguinomoog. Vurdomde ding leidafntoe zuneigunlevunn."
"…" (Been-kruisruimte: ruim.)

Het bleef tijdens de verdere opmetingen stil. Ik had beleefde conversatie gevoerd zolang ik dat nodig achtte, maar aangezien hij verder niet antwoordde op de vraag of hij een soortement kunstenaar was, concentreerde ik me op het accuraat opmeten van 's mans maten. Ziet u, het is op deze momenten dat ik mijn cliënteel vaak leer kennen. Ze geven zich letterlijk en figuurlijk aan mij bloot en vertellen me honderduit over alles en nog wat. Dan meet, wik en weeg ik en ga ik met de maten aan de slag om ze opperbest gehumeurd terug op pad te sturen, wetende dat ik hun wereld ietsje luchtiger heb mogen kleuren. Maar met deze snuiter viel geen deftig gesprek te voeren. Terloops viel mijn oog op de kleine tekenmap die hij voor het meten had neergezet. De map was opengevallen en er waren vreemde, vlekkerige zwart-wit tekeningen te zien, die allemaal een soort van symmetrie toonden, maar geen van allen echt iets specifieks leken af te beelden. De prenten leken voor mijn ogen van schakering te veranderen, hoewel dat waarschijnlijk te wijten was aan het late uur en het schemerig licht in mijn vertrek. Hij moest gezien hebben dat ik er naar staarde, want plots klonk het opgelaten:

"Kwenietofuk un … kunstenaar been. Musgien. Kdenk eeerrrdur un soort van maagiejur 'fzo."
Een kort, hrmmig gegrinnik.
"U bedoelt een goochelaar? U treedt op?" (Lieve deugd, Ik hoop dat ik toekom met de voering).
"Nou nietegtneej. Tvaltme moeiluk ommut uittuleggun aan un buijtunstaandur"
Ik kon me niet geheel van de indruk ontdoen dat ik net op een of andere manier beledigd was, en dat moest de man ook zijn opgevallen, want hij vervolgde (relatief) vlug met:
"Darrisopzignixmismeej, hoor. Maarret blijft lastig ommut te vurrklarun, snappu. Mun werrek is hut vurtellen van verzonnen gebeurtenissen…vurhaallun en hoopluk iets nieuws te bereiken."
Ik stond op en keek de man fronsend aan. "Dus u treedt wel op?"
Hij krapte met zijn klauwring aan zijn baard en voor hij wederom twijfelachtig zou antwoorden, reageerde ik gedecideerd met: "U schrijft of tekent dus voor de kost! U bent schrijver! Romans en tijdschriften enzo!"
"Hrrmm, jah, daklopt. Todoppun zeekre hoogtuh. Doetternietantoe hoejutwilt noemen denkuk. Maarrek probeer vooral plaats en betekenis te geven aan mensen en hun weeruldun, ofze verzonnen zijn ofni.
Ik staarde hem even wezenloos aan en voor ik er erg in had, glimlachte ik. Er was iets veranderd. Zijn uitspraak was plots…daadkrachtiger. Even werd een schittering in zijn ogen zichtbaar, alsof hij iets bespeurde in een verte die ik niet kon zien. "Eigluk doen we allebei zon beetjuh utzellufde, alsumevollugt. Ziettu, alsjun beschrijving probeeertuhmaken vannun personage, dan gaatje op pun bepaaldogunblik zuneigge leven leiden. Juh geeft ze un zeekre daadkracht, un eigen wandel of een houding. En grappige is, zodra je dat hebt gedaan verandert hun…blik op de wereld.. Volgt u?"
Perplex keek ik hem aan. Elke vezel in mijn lijf tintelde.
"Hrrrmm." De man had een ouderwets zak-horloge uit zijn groezelig-groene-broekzak gehaald en tuurde ernaar. "Hrmmm, smakte hij, vrees dat het al laat wordt voor mij." Hij grabbelde zijn tekenmap bij elkaar en vervolgde: " Maar ik spring nog wel eens binnen. Ik ben altijd op reis, zelfs als ik even de weg kwijt ben. Dank u voor het bieden van een droogplaats op deze…inspirerende avond." En met die woorden stapte de man de avondmist in.